Trattorini Lugli, een strijd van David tegen Goliath
De Verenigde Staten zijn de bakermat van de tractor. Toch mogen we ook de invloed van de Europese fabrikanten niet onderschatten. Zowel in Duitsland, Groot-Brittannië en Italië werd er begin vorige eeuw duchtig gepionierd en ook geproduceerd. De Italiaanse fabrikanten van net vóór de tweede wereldoorlog waren, in tegenstelling tot de Duitse en Amerikaanse merken, buiten hun eigen land weinig of niet bekend. Dat had veel te maken met de kleinschaligheid en beperkte productie van de Italianen. De overgrote meerderheid van de Italiaanse fabrikanten keken bij manier van spreken niet verder dan hun dorp of regio en vonden daar meestal genoeg cliënteel om hun ‘business’ draaiende te houden. Met het introduceren van moderne productiemethoden door de grote fabrikanten eind vijftigerjaren en de daarmee gepaard gaande goedkope massaproductie kregen die kleine regionale trekkerfabrikanten het zeer moeilijk in Italië. Een voor een moesten ze, op enkele uitzonderingen na, het loodje leggen voor mastodonten als Ford, Fiat, Same enz. Trattorini Lugli was één van die uitzonderingen, zij schakelden begin jaren zestig van tractoren over op de productie van o.a. hydrostatisch- en elektrisch aangedreven vorkheftrucks wat vandaag ook nog hun corebusiness is.
Terug in de tijd
Het Lugli verhaal start in een kleine werkplaats in Limidi di Soliera in de buurt van Modena. In 1910 op amper 18-jarige leeftijd begint Ettore Lugli (geboren in 1892) daar zijn loopbaan als smid en fabriceert er alles waar de klanten om vragen. Niet alleen kleine gereedschappen als zeisen en schoppen maar ook kachels, irrigatiesystemen en zelfs stalen hekwerken. Ettore trouwt en krijgt vijf kinderen, 4 zonen (Tullio, Vasco, Nerio en Renzo) en een dochter Tosca die op zeer jonge leeftijd overlijd. Tullio, de oudste zoon is net als zijn vader door de mechanisatiemicrobe gebeten en komt zo op jonge leeftijd meehelpen in de ouderlijke werkplaats. In 1937 bouwt hij zijn eerste ‘carrioca’. Een ‘carioca’, een gemotoriseerde kruiwagen, is een voertuig dat opgebouwd wordt uit (recuperatie)onderdelen van andere voertuigen. Ze werden net vóór en na de oorlog in grote aantallen gebouwd en vooral door boeren en tuinders als landbouwtrekkertje en duivel-doet-al ingezet. Lugli carrioca’s werden als het ware op maat van de klant gebouwd. Lugli gebruikt voor de bouw van deze voertuigen vooral onderdelen van Fiat voertuigen. Omdat zijn carrioca’s langzaam maar zeker het niveau van een dorpssmid begon te overstijgen werd de Officina Meccaniche F.lli Lugli opgericht met als hoofdtaak het ‘fabriceren en onderhouden van landbouwvoertuigen en tractoren’. Terwijl de grote fabrikanten zoals Fiat tijdens de tweede wereldoorlog ingeschakeld werden in de oorlogsindustrie bleef bij Lugli het leven zijn gewone gangetje gaan. Tijdens deze sombere periode uit de geschiedenis was er in agrarisch Italië een groot gebrek aan paarden en ‘mansvolk’ dat gemobiliseerd was. Het overgrote deel van de Italiaanse landbouw bestond bovendien nog uit kleine familiebedrijfjes De ‘carrioca’s waren tijdens de oorlog dan ook meer dan welkom op het veld. Vermoedelijk is dan ook tijdens deze oorlog de idee van een eigen trekker ontstaan want in 1946 beginnen de motorvoertuigen van Lugli steeds meer op echte trekkers te lijken. In 1950 wordt het eerste prototype van een trekker gepresenteerd die toepasselijk TER 12 (van Terra- aarde) wordt gedoopt. De trekker was grotendeels gebouwd met onderdelen van militaire voertuigen die na de oorlog in grote aantallen door de geallieerden waren gedumpt.
Van de TER 12 trekker, die uitgerust was met een Ruggerini petroleummotor, werden slechts enkele tientallen exemplaren gebouwd. Die kleine productie had niets met de kwaliteit van de trekkers te maken maar alles met economische factoren. Begin 1952 was Tullio Lugli namelijk gecontacteerd door dhr. Bonatti van de SEC (Società Economizatori Carbone) in Piacenza. Deze maatschappij hield zich bezig met de automatisering van steenkoolgestookte ovens in de baksteenindustrie. Die signore Bonatti was op zoek naar een kleine trekker die ezels kon vervangen. Die ezels werden namelijk in de baksteenindustrie al generaties gebruikt om zware karren met voor-gedroogde bakstenen naar de bakovens te transporteren. Nog dat jaar start Lugli de ontwikkeling van een kleine trekker die de naam ‘Lilliput’ krijgt. Het grote probleem was echter de motor. Destijds was er in Italië nog geen fabrikant die kleine luchtgekoelde dieselmotoren produceerde. De keuze viel daarom op een Britse luchtgekoelde 1-cilinder Enfield motor die zijn kwaliteiten al in de scheepvaart had bewezen. Transmissie, koppeling, differentieel enz. waren allemaal recuperatiemateriaal uit voormalige legerstocks. Het eerste prototype was in 1952 klaar, jammer genoeg overleed ‘stamvader’ Ettore Lugli nog dat jaar zonder zijn trekker te hebben gezien.
Op basis van de kleine trekker werd er ook een smalspoorlocomotief ontwikkeld, genaamd de ‘Titti’, die het transport van de kleigroeve naar de steenbakkerij moest verzorgen. Ook de locomotief was met een Britse Enfield motor uitgerust maar er werden slechts enkele exemplaren van het ‘treintje’ gebouwd. De definitieve productie van de Lilliput start in 1955. Daarvoor wordt de bestaande smidse omgebouwd tot werkplaats. De bedrijfsruimte blijkt echter al snel te krap waardoor de onderneming zich nog dat jaar genoodzaakt ziet te verhuizen naar Carpi in de buurt van Modena. Ondertussen was ook de jonge ingenieur Norberto Beltrami als ontwerper in het bedrijf gekomen. Hij ontwikkelde de meeste modellen van Lugli maar ook de G2 transmissie die zonder veel wijzingen in alle Lugli trekkers werd ingebouwd tot bij het stopzetten van de productie begin jaren zeventig. Naast de Britse Enfield motor was men bij Lugli midden jaren vijftig ook een Duitse kleine Güldner dieselmotor van 6 pk gaan gebruiken die o.a. in de Junior werd ingebouwd. Deze Junior was nog kleiner dan de Lilliput en was het tweede model dat bij Lugli werd ontwikkeld en gebouwd. Zowel de Lilliput als de Junior bleven jaren in productie hoewel hun uiterlijk enkele keren een ‘upgrade’ kreeg en ook op technisch vlak enkele verbeteringen ondergingen.
Midden jaren vijftig werd opnieuw aangeknoopt met de landbouw en wordt de L10 landbouwtrekker geïntroduceerd. Omdat er nog altijd geen Italiaanse dieselmotor beschikbaar was werd de L10 uitgerust met een Ruggerini petroleummotor. Daar komt echter verandering als de Italiaanse VM dieselmotoren op de markt verschijnen en Lugli besluit om deze in zijn landbouwtrekkers in te bouwen. De LD10 kent in Italië een bescheiden succes en wordt zelfs in Joegoslavië verkocht. De trekker was goed uitgerust met o.a. een elektrische starter, dat was een grote verbetering omdat de meeste trekkers destijds nog aangezwengeld moesten worden. Voor de LD10 was er ook een laadschop met een laadvermogen van 400 kg beschikbaar. Van de trekker met laadschop werd dankbaar gebruik gemaakt in o.a. gieterijen om steenkolen en vormzand op te scheppen. Naast deze trekkers werd er nog een specifieke landbouwtrekker geïntroduceerd, de Lugli 15 die uitgerust was met een Slanzi dieselmotor met een vermogen van 19 pk. Het was een voor die tijd moderne en veilige trekker met o.a. twee aftakassen en een transmissie met 6V/2A. Verder had de Lugli 15 slechts één hendel voor de versnellingen en reducties. Lugli wou met de L15 de concurrentie aangaan met de populaire ‘ La Piccola’ van Fiat maar opboksen tegen een ‘goliath’ als Fiat met een reusachtige publiciteitsmachine en duizenden de dealers bleek een onhaalbaar waardoor de productie al vrij snel werd gestaakt.
Eind jaren vijftig werd ook de ‘Golia’ geïntroduceerd, deze trekker was uitgerust met een VM 10DA dieselmotor met een vermogen van 12 pk. Voordien waren er al enkele trekkers met dezelfde naam gebouwd die uitgerust waren met een zwaardere Enfield motor maar het bleef bij die enkele exemplaren. Begin jaren zestig begonnen de steenbakkerijen hun traditionele met steenkool gestookte open ovens te vervangen door moderne industriële ovens met hete lucht. De bakstenen werden niet meer op lange rijen in de ovens geplaatst maar opgestapeld op paletten. Voor het transport van de bakstenen in en uit de ovens waren de tractoren minder geschikt. Lugli had die evolutie op de voet gevolgd en introduceerde al in 1961 de eerste mechanische vorkheftrucks uitgerust met Slanzi motoren en een hefkracht van 800 kg. Lugli concentreerde zich vanaf dan hoofdzakelijk op de productie van deze werktuigen. De tractorenproductie werd langzaamaan afgebouwd en in 1971 viel definitief het doek. Dat jaar overleed ook Tulio Lugli, één van de oprichters van het bedrijf. Van de vier gebroeders Lugli is enkel Renzo nog in leven. ‘Lugli Carelli Elevatori SpA’ daarentegen is springlevend en is zowel in binnen -als buitenland een bekende naam in de wereld van intern transport.
Frans Vanbaelen