Jerome Increase Case werd geboren in 1819 als vierde zoon van een graanboer in de staat New York. Als jongeling was hij zeer leergierig die zelfs lokale kranten en tijdschriften las. Zo zag hij op een keer in de ‘Genesee Farmer’ een advertentie waar een nieuwe machine werd aangeboden die het koren dorste. Iets totaal nieuw want in die periode maaiden de boeren hun koren met de zeis en dorsen deed men met de vlegel. Jerome kon zijn vader Caleb overtuigen om zulk een dorsmachine te kopen. Het was een zeer eenvoudige en rudimentaire machine met een houten frame waarop een dorstrommel was bevestigd die het graan van het koren scheidde. Het gedorste graan werd daarna met de hand of met de wanmolen gewand. De dorsmachine viel zo erg in de smaak dat Caleb Case lokaal dealer werd voor deze machines terwijl Jerome enkele seizoenen lang als loondorser met de machine de boer opging. Jerome wil echter meer, daarom verlaat hij in 1842 zijn geboorteplaats Williamstown en vestigt zich in Rochester, Wisconsin. Vooraleer hij zijn lange tocht aanvatte had hij in Williamstown op krediet zes van die primitieve ‘Groundhog’ dorsmachines gekocht die hij onderweg naar zijn nieuwe woonplaats aan de man wilde brengen. De landbouwmechanisatie stond toen namelijk nog in haar kinderschoenen en arbeidskrachten waren schaars. Vijf van deze machines werden verkocht, de zesde machine wordt door hem als studiemateriaal gebruikt en op verschillende punten naar zijn eigen ideeën verbeterd. Deze dorsmachine lag aan de basis van het latere Case imperium.
Rochester was slechts een korte tussenstap want amper één jaar later verhuisd Jerome Case al naar Racine aan de oevers van het Michigan Lake. Daar richt hij de J.I.Case Company op waar vanaf 1844 dorsmachines onder eigen naam worden geproduceerd. Case was een natuurtalent niet alleen in zaken maar ook in de politiek. In Racine wordt hij driemaal gekozen tot burgemeester en was hij ook senator gedurende twee ambtstermijnen. Bovendien was hij ook directeur van de Manufacturers National Bank in Racine en richtte hij de First National Bank op. Ondertussen waren de stoommachines aan een steile opmars begonnen en Case kon dan ook niet achterblijven. In 1869 introduceert het bedrijf zijn ‘Old N°1’, de eerste kleine verplaatsbare stoommachine op wielen. Deze werden vooral ingezet als aandrijving voor graanmolens. Dankzij de goede reputatie van Case gingen die vlot van de hand zodat er veel geld beschikbaar kwam voor de ontwikkeling van nieuwe machines. In 1876 werd de eerste stoommachine met tractie geïntroduceerd. Met deze ‘stoomtrekkers’ kon men dan ook de akker op om te ploegen en te zaaien. In dezelfde periode werd ‘Old Abe’, de adelaar die de wereldbol in zijn klauwen heeft en tevens het embleem was van het 8ste Wisconsin regiment, als bedrijfslogo geadopteerd. Gedurende bijna 50 jaar, van 1876 tot 1924, was Case marktleider op het gebied van stoommachines, de gamma was dan ook zeer uitgebreid met vermogens tussen 1 en 150 pk. Over de ganse periode werden er bijna 36.000 stuks gebouwd.
In 1892, een jaar na de dood van Jerome Increase Case, experimenteert de onderneming voor het eerst met een door een benzinemotor aangedreven trekker (“Gasoline traction engine” geheten, het woord ‘tractor’ werd pas jaren later door Hart Parr geïntroduceerd). Deze verbrandingsmotor werd ontwikkeld door William Patterson die speciaal daarvoor in dienst werd genomen. Het ontwerp van de motor was wel iets speciaals. De motor had namelijk twee tegenover elkaar liggende zuigers in één cilinder die op een complexe manier onderling en met de krukas waren verbonden. De ‘Patterson’ trekker van 30 pk was zwaar en log en had weinig succes. Problemen met de brandstoftoevoer en de rudimentaire ontsteking leidden er toe dat het principe van benzinetractoren bij Case op de lange baan werd geschoven. De verkoop van stoommachines verliep toen nog steeds zeer goed zodat er geen behoefte was om drastisch te vernieuwen. Rond 1908 wordt de toepassing van verbrandingsmotoren voor tractoren echter populair in Noord-Amerika waardoor Case zich genoodzaakt zag ook op die kar te springen. Bekende merken als McCormick, Hart-Parr en Rumely hadden toen al met enkele zware prairietrekkers hun entree gemaakt met als gevolg dat Case de markt voor deze trekkers totaal misliep. Prairietrekkers waren enorme tractoren (5 tot 20 ton gewicht) die geproduceerd werden voor het ontginnen van prairies, dorsen van graan of aanleggen van wegen. Pas drie jaar later, in 1911 introduceert Case zijn eerste 2 tractormodellen, de zware en logge 30-60 die nog veel weg had van een stoomtrekker en de kleinere, maar toch nog 6.5 ton zware 20-40. Deze trekkers, die beiden goud wonnen op de ‘Winnipeg Trials’, waren uitgerust met tweecilinder motoren. De 30-60 bleef in productie tot in 1916, de 20-40 tot in 1920.
De onderneming kon echter niet op haar lauweren gaan rusten want de prairietrekkermarkt bloedde langzaam dood en diverse fabrikanten begonnen al in 1913 met lichtere modellen als de Little Bull en de Wallis Cub de markt in te palmen. Daarom versnelde Case de ontwikkeling van een compleet nieuwe gamma lichtere tractoren waaronder de 12-25. Case had in dezelfde periode een viercilindermotor ontwikkeld die dwars op het frame geplaatst werd. Hierdoor kregen deze trekkers de bijnaam “Crossmounts” (dus ‘dwars gemonteerde’ motoren) Dit had als voordeel dat er geen haakse overbrenging tussen motor en eindaandrijving nodig was. Dit type watergekoelde motor was een ontwikkeling die voortkwam uit de overname van de Pierce Motor Company. De 10-20 was de eerste rijgewas trekker met ‘crossmount’ viercilindermotor en werd al in 1915 geïntroduceerd. Deze driewielige trekker kreeg een jaar later gezelschap van de compactere 9-18 maar het nieuwe model had vier wielen en een differentieel. De crossmount motor kende echter het grootste succes met de 15-27 die in 1919 werd geïntroduceerd. Van dit type werden niet minder dan 17.000 exemplaren verkocht. Het verschil met zijn voorgangers was dat bij de 15-27 het motorblok uit één stuk gegoten was met de vier cilinders dus in dezelfde behuizing. De lucht werd aangezogen door een waterbadfilter. De zwaarste trekker van de serie werd in 1920 geïntroduceerd, het was een trekker met een vermogen van 22-40 pk die toepasselijk model 22-40 werd genoemd. Deze trekker was vergelijkbaar met de modellen 9-18 en 15-27 met uitzondering van het chassis. De vorige trekkers hadden namelijk nog een gietijzeren chassis, de nieuwe trekker had een chassis uit holle stalen buizen waarop motorblok en transmissie waren gemonteerd. In 1922 werd de 12-20 geïntroduceerd als vervanger van de 10-20. Ook deze trekker was uitgerust met een dwars geplaatste motor maar had, en dat is opmerkelijk, opnieuw een gietijzeren chassis. De trekker werd gestart op benzine maar daarna werd overgeschakeld op kerosine of een andere brandstof.
Begin 1930 schakelde Case met de modellen L en C, over naar de meer standaard tractoren, d.w.z. met viercilinder motoren in lijn. Tijdens de tweede wereldoorlog produceerde het bedrijf vooral voor de oorlogsindustrie maar na de oorlog nam Case de vooroorlogse productie terug op. In 1967 werd Case overgenomen door de Amerikaanse groep Tenneco zodat het bedrijf financiële zekerheid had. In 1984 verwerft Tenneco grote delen van de International Harvester Company waardoor Case één van de grootste fabrikanten van landbouwuitrusting wordt. De naam van het bedrijf wordt omgevormd tot Case-IH. In 1999 fuseert de Case Corporation met New Holland tot CNH waarvan beide merken tot op heden nog altijd deel uitmaken.
De CASE 22-40 van de familie Koolen
De Case 22-40 was de grootste tractor van de nieuwe generatie tractoren die Case in 1919 introduceerde. De 22-40, die ongeveer gelijk was aan de 9-18 en de 15-27 modellen, was uitgerust met een 10.5 liter viercilinder dwars geplaatste motor. De 22-40 type aanduiding staat voor het vermogen. De tractor had een vermogen van 22 pk aan de trekhaak en 40 pk aan de dorspoelie. De 22-40 werd verkocht als een 5 tot 6 schaar ploegtractor. De trekker wordt op benzine gestart om deze vervolgens na warmdraaien over te schakelen op petroleum. De productie van de 22-40 liep tot begin 1925. Toen is het model vervangen door de 25-45. Dit was in essentie dezelfde tractor maar had een hoger motortoerental en nog enkele kleinere aanpassingen.
Het grootste euvel van de crossmounts was het spruitstuk. De spruitstukken waren allen van gietijzer en bovendien enorm zwaar gemaakt. Hierdoor scheurden ze bijna allemaal en moesten dan gelast worden. Als de tractor buitenstond, wat in Amerika vrijwel altijd het geval was, kon water op de zuiger lopen. Hierdoor zijn de cilinders vaak beschadigd als gevolg van corrosie. De verkoopprijs van de 22-40 bedroeg destijds $3100 en dat was een hoog bedrag in die tijd. Die hoge verkoopprijs maar ook het grote gewicht en de slechte wendbaarheid zorgden ervoor dat de productie van de 22-40 zeer beperkt is gebleven. Slechts 1757 stuks werden geproduceerd van deze 5000kg zwaar wegende tractor. De bij dit artikel afgebeelde Case 22-40 werd in 2006 geïmporteerd uit Amerika. Hij heeft zijn dagen gesleten in Californië wat te zien is aan de staat van de tractor. Californië heeft namelijk een droog klimaat waardoor corrosie weinig kans krijgt. De oorspronkelijke eigenaar was een tabaksteler die de trekker in 1922 aangekocht heeft. Daar heeft hij gewerkt tot ongeveer halverwege de jaren dertig. Hierna is de trekker op non actief gesteld maar gelukkig niet bij het ‘oud ijzer’ terecht gekomen want in Amerika laat men de tractoren liever op het erf staan dan ze in te ruilen. Het spruitstuk is nog verrassend goed, hoewel enkele lassen te zien zijn. De tractor was niet in lopende staat, maar na wat sleutelwerk loopt hij ondertussen als een ‘trein’. Het plaatwerk werd ook wat bijgewerkt en hier en daar iets vervangen, ook de motor werd opnieuw afgesteld. Echt zuinig is de tractor niet, per werkdag verbruikt hij ongeveer 140 liter benzine. De familie Koolen uit Bergeijk, ook in ons land bekend als organisator van de Vooroorlogse tractorenshow, is eigenaar van deze toch vrij zeldzame trekker. Het is één van de vele pronkstukken in hun collectie, ze zijn dan ook niet van plan om deze trekker van de hand te doen. Bovendien is de huidige waarde van de trekker zo gestegen dat het een goede investering is. De waarde bedraagt inmiddels al het tienvoudige van de toenmalige verkoopprijs wat overeenkomt met minstens 22.000 euro
Technische gegevens Case 22-40
Merk Case
Type 22-40
Motor Case
Inhoud 10.558 cm3
Aantal cilinders 4
Boring x slag 140 x 171 mm
Vermogen 40 pk
Aantal versnellingen 2
Bouwjaar 1919
Herkomst V.S.A.
In 1886 was Case de grootste fabrikant van stoommachines ter wereld. De eerste stoomlocomobiel met tractie werd al in 1878 geïntroduceerd
In 1911 introduceerde Case twee trekkermodellen, de zeer zware en logge 30-60 en de minder zware 20-40. Het ontwerp van deze tractoren leek nog erg op een stoomtractor.
In 1913 deed Case met de 12-25 een poging om kleinere tractoren te bouwen. De trekker bleef in productie to t1918.
De 10-20, een driewielige trekker, was de eerste rijgewas trekker met ‘crossmount’ viercilindermotor en werd in 1915 geïntroduceerd.
Het grootste succes met de ‘crossmount’ motor behaalde Case met de 15-27. Van deze vierwielige trekker die in 1919 werd geïntroduceerd, werden ruim 17.000 exemplaren gebouwd.
De Case 22-40 was de zwaarste trekker die met een crossmount motor was uitgerust. De motor had een inhoud van 10,5 l en werd tussen 1919 en 1925 gebouwd.