Tractoren Geschiedenis

Massey - HArris

Massey-Ferguson kwam tot stand door de fusie tussen drie verschillende landbouwbedrijven: Massey, Harris en natuurlijk Ferguson.
Het was dit bedrijf dat het opnam tegen de macht van Henry Ford die de tractorindustrie stormenderhand had ingenomen, zoals hij dat ook met de autoindustrie had gedaan (zie artikel in vorige uitgave van OTL). De Ford Motor Company trok zich in de jaren zestig echter terug uit de tractorenproductie, waardoor Massey-Ferguson marktleider kon worden.

De familie Massey was in 1630 vanuit Engeland naar Amerika geëmigreerd en had zich in Watertown, aan de oostzijde van Lake Ontario in de staat New York gevestigd. Einde 18de eeuw was Daniël Massey met zijn vrouw Rebecca Kelly en hun driejarige zoontje Daniël het meer overgestoken naar Canada om in Haldimand Township bij het dorp Grafton neer te strijken. Hier kocht hij 80 ha land dat hij bosvrij maakte, waarna hij er een huis voor zijn gezin op bouwde.

Toen Daniël junior zes jaar was, werd hij teruggestuurd naar Watertown om bij zijn grootouders te wonen en een opleiding te volgen, waarna hij zich weer bij zijn ouders voegde om op de familieboerderij te helpen.

Op eenentwintigjarige leeftijd was Daniël junior eigenaar van zijn eigen 80 ha land. Van zijn vele reizen naar de VS bracht hij steeds meer werktuigen en gereedschappen mee naar huis en het was slechts een kwestie van tijd voordat hij het in zijn werkplaats zo druk had, dat het boeren erbij inschoot en hij de farm overdroeg aan zijn zoon Hart.

Daniëls bedrijf floreerde: hij nam een grotere werkplaats en zocht een compagnon, Robert Vaughan, een verwante. Lang duurde die vennootschap niet, want Daniël kocht algauw Vaughans helft van het bedrijf op.

In 1848 was de onderneming nog groter geworden en opnieuw moest een grotere werkplaats worden gevonden. Daniël koos een plek ten noorden van het zojuist ontstane dorp Newcastle, waar ook land beschikbaar was voor het bouwen van huizen. Een jaar later bevond de werktuigenfabriek zich in Newcastle zelf, onder de naam Newcastle Foundry and Machine Manufactory (metaalgieterij en machinefabriek). De fabriek produceerde ploegen, boomstronktrekkers, eggen en een variëteit aan landbouwmachines. Nog twee jaar later kwam Hart zijn vader bijstaan, omdat die het werk alleen niet meer aankon. Hart voerde de productiviteit van de onderneming verder op, hij kocht de rechten op de Ketchum-grasmaaier om deze zelf te vervaardigen, hij deed hetzelfde met de Burrel-maaier en de Manney Combined Hand Rake-maaier.

De zaken gingen pas echt goed toen de Grand Trunk-spoorlijn door Newcastle werd aangelegd, waardoor het achterland met al zijn mogelijkheden zich tot ver buiten Newcastles omgeving uitstrekte. Hart stuurde zijn producten doorheen Amerika om ze te demonstreren en te verkopen. Hij legde zich niet alleen meer toe op landbouwmachines, maar ook op stoommachines en -ketels, gietstukken, kachels en draaibanken.

 In 1856 overleed Daniël Massey, hij was toen 58 jaar oud. In 1862 kreeg de onderneming een andere naam, Newcastle Agricultural Works en de zaken gingen zo goed dat de oorspronkelijke fabriek opnieuw uitgebreid moest worden.  Met de producten werden nu zelfs prijzen gewonnen en er werd verder geëxporteerd, zelfs naar Europa, dat een belangrijk afzetgebied werd.

In die jaren deed ook een andere man in de Canadese landbouwwereld eveneens van zich spreken, Alanson Harris, een boer en fabrikant die in 1857 in het dorp Beamsville begonnen was met het maken van werktuigen. In 1863 nam hij zijn zoon John als compagnon in de zaak en verkreeg hij de rechten op de Kirby-maaier en andere bekende landbouwmachines uit de VS. De A. Harris & Son Company werd hiermee een geduchte concurrent van Massey.

In 1872 verhuisde Harris zijn bedrijf naar Branford waar in de jaren tachtig van de 19e eeuw de Branford-schovenbinders erg populair werden. Toen Harris in 1890 met een open-einde-schovenbinder op de markt kwam, een product dat razend populair werd, besloot Hart Massey een fusie voor te stellen. Na lange tijd elkaars concurrenten te zijn geweest, vonden de twee bedrijven dat het tijd was om daar een einde aan te maken. Zo kwam op 6 mei 1891 de Massey-Harris Company tot stand. In de daaropvolgende jaren werden nog enkele kleinere fabrieken van landbouwwerktuigen overgenomen, met een ruimere variëteit en een grotere capaciteit tot gevolg.

Hoewel de middelen van het bedrijf toereikend waren en de fabricage van tractoren in heel Amerika een hoge vlucht had genomen, begaf Massey-Harris zich maar op deze markt.

Voordat men er ook maar aan dacht zelf motoren te bouwen, had Massey-Harris al Olds-motoren geassembleerd. Maar door in 1910 de Deyo-Macey-fabriek in Binghampton, New York - waar benzinemotoren werden gebouwd – te kopen, werd het startschot gegeven voor het bouwen van eigen motoren. Het duurde tot 1914 voordat Massey-Harris zijn eigen motoren maakte, eerst nog in Binghampton en later, vanaf 1916, in Toronto, naar waar de Deyo-Macey-fabriek met zijn complete uitrusting was overgebracht.

De Eerste Wereldoorlog was inmiddels in volle gang en de proviandering van de troepen, vriend of vijand, was voor Massey-Ferguson een prioriteit geworden. Niet alleen de soldaten maar ook de paarden die de voorraden, de zware kanonnen op hun affuiten en de karren vol munitie moesten trekken, hadden voedsel nodig. Het was een tijd waarin de mechanisatie van de landbouw een tandje moest bijzetten en een goede manier om de landbouwproductie, evenals bet transport naar de linies te verbeteren, was het gebruik van tractoren. Een tractor kon in een enkele dag meer werk verzetten dan een man met zijn paard in een hele week.

Massey-Harris deed volop mee aan het produceren van proviand - hij was niet voor niets de grootste Canadese onderneming op het gebied van landbouwmachines - maar ongelukkig genoeg hadden zij geen tractoren in de aanbieding. Ook Canada had grote legereenheden naar de oorlog in Europa gestuurd en daarom begon Massey-Harris in 1917 een zoektocht naar een tractor die voor de Canadese markt kon worden ingevoerd omdat het ontwerpen en bouwen van een geheel eigen, nieuwe tractor in die tijd zo duur zou uitvallen dat geen enkel bedrijf zich dit kon permitteren. Het model waarop uiteindelijk de keuze viel, was de Big Bull, die in Engeland verkocht werd onder de naam Whiting-Bull, van de Bull TractorCompany. Hij was uitgerust met een tweecilinderboxermotor van 25 pk en had drie wielen - een voor en twee achter - en bracht aan de trekbalk 10 pk op. De tractor werd slechts een jaar aan Massey-Harris geleverd wegens problemen die de levering van onderdelen om de machine te assembleren met zich meebrachten.

Massey-Harris ging hierop in zee te gaan met een ander gerenommeerd bedrijf, de Parrott Tractor Company in Chicago. In 1918 sloten de twee ondernemingen een overeenkomst, waardoor Massey-Harris de tractoren zelf mocht bouwen en ze in Canada en bepaalde andere exportmarkten onder hun eigen naam mocht afzetten.

Daarop tekende Dent Parrott ontwerpen voor drie modellen die door Massey-Harris gebouwd zouden worden, de MH 1, MH 2 en MH 3. De productie ervan begon in 1919 in de Massey-Harris machinefabriek in Weston, Toronto. Ze waren verschillend in afmeting en in vermogen: de No. l bracht 12-25 pk op, de No. 2 12-­22 pk en de No. 3 15-28 pk. Alle drie waren ze uitgerust met een watergekoelde viercilinder Buda-motor, de No.'s 1 en 2 met een cilinderinhoud van 4700 cc en de No. 3 met 6500 cc. Deze motoren, die zowel op benzine als op petroleum draaiden en gemonteerd waren op een simpel, ijzeren frame, waren uitgerust met een transmissiesysteem dat twee versnellingen vooruit en een versnelling achteruit had.

Het waren goed gebouwde machines, maar Parrott had tijdens het ontwerpen geen rekening gehouden met de toekomst. Zijn machines waren al vlug achterhaald door de nieuwe, lichtere, goedkopere en beter uitziende modellen die op de markt kwamen. De productie werd in 1923, uiteindelijk gestaak, dit was een jaar nadat de Parrett Tractor Company zichzelf had ontbonden.

Nu Massey-Harris twee keer zijn vingers aan tractoren had verbrand, besloot men maar even de kat uit de boom te kijken en te zien wat er in de industrie gebeurde. Ieder verlies op de tractormarkt zou rampzalig zijn en het hele bedrijf in de gevarenzone brengen. Anderzijds groeide de tractormarkt snel waardoor het onvermijdelijk was dat de onderneming zich vroeg of laat in die race moest melden.

Toen halverwege de jaren twintig de wereldeconomie zich begon te herstellen, leek de tijd rijp voor een terugkeer op de tractormarkt en Massey-Harris begon te zoeken naar een nieuwe partner.

Er werden in 1926 onderhandelingen gevoerd met de J.I. Case.Plow Company in Racine, Wisconsin, wat een jaar later leidde tot de overname van dat bedrijf. De naam Case was in het koopcontract mee verkocht, werd later terugverkocht aan Case, wat de hele overname voor Massey-Hrris financieel bijzonder gunstig maakte. Met de deal verwierf Massey-Harris de familie van Wallis-tractoren, populair door hun uitzonderlijk lage brandstofverbruik en hun kenmerkende U-vormige chassisconstructie, die de onderzijde van de tractor beschermde.Bovendien was het een goede tijd om de tractormarkt op te gaan, nu de grootste speler op die markt- Fordson - had besloten zich eruit terug te trekken.

Massey-Harris maakte voortaan de Wallis-tractoren in de voormalige Case-fabriek in Racine, waarmee voor het eerst ook positie gunstig was om de markt in de VS te infiltreren. De bestaande standaard Wallis-tractor was de 20-30 met een watergekoelde viercilindermotor van 5700 cc inhoud en een transmissie van twee versnellingen. Er waren varianten van, zoals de Wallis Orchard, die herkenbaar was aan de gedeeltelijk overdekte achterwielen en het model voor de industrie dat massieve banden en een aangepaste versnellingsbak had. Om de markt voor kleine tractoren te bedienen, werd een kleinere versie gebouwd, de Massey-Harris 12-20. Het model 25, eveneens met een viercilindermotor en ook bekend als de Massey-Harris 26-41, verving in 1931 20-30.

Ondertussen was Massey-Harris ook begonnen met het werken aan een eigen tractorontwerp. Na zo'n vijftien jaar met ontwerpen van anderen de markt op te zijn gegaan, vond men dat daarvoor de tijd wel was aangebroken. De tractor die als eerste ware Massey-Harris-tractor werd geproduceerd was de General Purpose, een naam die aangaf wat de machine allemaal zou moeten kunnen: zowat alles!

Jammer genoeg faalde de General Purpose in de bedoeling om alles te zijn voor iedereen. Het leed geen twijfel dat hij voor zijn tijd een zeer geavanceerde machine was, ondermeer door zijn vierwielaandrijving en zijn gelede chassis. Er lag tevens een goede motor in, een watergekoelde viercilinder Hercules met 3700 cc cilinderinhond, uitgerust met een drieversnellingstransmissie. Maar zo gunstig als vierwielaandrijving is voor trekkracht en grip op de ondergrond, zo beperkend was die op de draaicirkel, extra werk vergde en veel ergernis opwekte. Hoewel de spoorbreedte naar behoefte kon worden afgesteld, moest dit op aanvraag in de fabriek gebeuren en kon de boer, voor wie dat nu juist zo belangrijk was, dat niet zelf doen, wat bij sommige andere tractoren wel het geval was. Een complete flop was de General Purpose niet, maar zijn populariteit bleef ver beneden de verwachtingen.

In 1936 bracht de onderneming twee nieuwe machines uit: een tractor voor het werk tussen de oogstrijen, Challenger genaamd, die gebaseerd was op de eerdere kleinste Wallis-tractor, maar met een enkel voorwiel (of twee smalle voorwielen) en een Massey-Harris viercilindermotor van 4600 cc en vier versnellingen. Het andere model, de Pacemaker, was uitgerust met dezelfde motor en andere componenten als de Challenger, maar deze stond op standaardwielen.

In 1937 kwam de Twin Power Pacemaker - een naam die was gegeven omdat er door het veranderen van het toerental van 1200 naar 1400 omw/min twee vermogens mee konden worden opgewekt - die zich onderscheidde door een gestroomlijnder vorm en een meer afgedekte motor. Ook was er een orchard-(boomgaard)versie van te koop.

Intussen was de min of meer mislukte General Purpose gemoderniseerd en omgedoopt tot de Four-Wheel Drive. Maar zelfs nu er ook een petroleumversie van beschikbaar was, evenals een industriemodel, bleven de verkoopcijfers zo teleurstellend dat de productie opnieuw werd gestaakt.

Vanaf 1938 nam Massey-Harris er de tijd voor zijn hele serie te moderniseren en in dat jaar werd ook een nieuwe tractor, de 101, uitgebracht. Later volgden de 101 junior, de 201, 203 en 204. In het begin van de jaren 40 werden ook de 81 en 82 uitgebracht, deze ware kleiner, lichter en goedkoper dan de 101 junior.

Om nog kleinere machines te kunnen aanbieden, sloot Massey-Harris met de Cleveland Tractor Company een overeenkomst voor de verkoop op afgesproken markten van diens General. Deze afspraak werkte niet naar behoren en de overeenkomst werd dan ook na korte tijd weer ontbonden.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de modellen 81 en 82 afgeschreven en introduceerde Massey-Harris verschillende nieuwe tractoren, waaronder het Model 30, Model 44, Model 55, de kleine Pony, de colt en de Mustang. Het Model 44 was de best verkopende tractor uit de nieuwe serie.

Het probleem dat Massey-Harris achter lag op de tractormarkt zat hem niet meteen in de tractor zelf, maar in de uitrusting die erop stond. Laat in de aren 40 had had het bedrij het aanbod van Harry Ferguson afgewezen om zijn TO-20 te bouwen, inclusief de geavanceerde uitrusting. Later beseften ze bij Massey-Harris, dat als ze zich niet konden inkopen, of een soortgelijk systeem konden bouwen, ze een belangrijk marktaandeel zouden mislopen.

Vervolg, de samenwerking met Harry ferguson, in volgende editie.
Lieven De Croo

Gerelateerd

Tags

Massey-Harris, Massey, Harris

Delen

  • Recent
  • Popular
  • Tag
  • Hoe een Deutz een Porsche werd

    Hoe een Deutz een Porsche werd

    0 Comments

    Op bezoek bij Wouter de GraafTekst en foto’s: Jan van Zuilen  De Klep nummer 258  De grootste verrassing van het thema Porsche op het IHF 2023 waren zonder twijfel de trekker...
  • Het Eicher museum in Forstern, Bayern

    Het Eicher museum in Forstern, Bayern

    0 Comments

       Ko de FeijterAfgelopen jaar bezochten we het exclusieve Eicher museum in de Duitse plaats Forstern, de plaats waar van 1937 tot en met 1974 de tractoren van Eicher gebouwd werden.Het muse...
  • Claas bouwt al 50 jaar Jaguar-hakselaars

    Claas bouwt al 50 jaar Jaguar-hakselaars

    0 Comments

    Het Duitse Claas vierde dit najaar dat het 50 jaar Jaguar- veldhakselaars bouwt. In 1973 kwam de eerste Jaguar, de SF 60, op de markt.Tijdens de voorbije 50 jaar bouwde Claas meer dan 45.000 zelfrijde...
  • Gloeikoptrekkers made in Italy  Deel 2

    Gloeikoptrekkers made in Italy Deel 2

    0 Comments

    Gloeikoptrekkers made in Italy          Landbouwmachines uit Italië hebben vanaf de jaren zestig massaal West-Europa overspoeld, inclusief Nederland. ...
  • Het korte bestaan van de GéDé tractor

    Het korte bestaan van de GéDé tractor

    0 Comments

    Nederlandse trekkermerken, je kan er waarschijnlijk niet direct een noemen maar ze hebben wel degelijk bestaan. In de eerste plaats denken we dan vooral aan Brons en GéDé die toch behoorlijk wat trekk...
  • Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots

    Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots

    0 Comments

    Ford TW: Europeaan met Amerikaanse roots *Tekst: Jan Ebinger,  Beeld: Jan Ebinger & Maarten Martens & Davy Tandt In 1979 lanceert Ford Motor Company tijdens de Sima de TW-serie. De d...
  • Chamberlain, een tractorfabrikant  uit  Australië

    Chamberlain, een tractorfabrikant uit Australië

    0 Comments

    Een klein vraagje: wat  is het resultaat als men een Chamberlain ‘Champion MK II’ uit 1960 en een Fiat 50 rupstrekker uit 1950  sloopt en vakkundig samengevoegd tot é&eacu...
  • Geschiedenis van PZ Geldrop

    Geschiedenis van PZ Geldrop

    0 Comments

    Het was in 1937 ten tijde van de economische crisis dat Piet Zweegers van baron Van Tuyll van Serooskerken 5000 gulden leende om zich uit te kunnen kopen bij het noodlijdende GELRIA; Genoemd naar Geld...