William Marshall start in 1848 een kleine werkplaats in Gainsborough, Lincolnshire. Het kleine bedrijfje was gespecialiseerd in het maken en herstellen van tandwielen voor graanmolens. In 1849 bouwt Marshall een stationaire dorsmachine die het graan van het kaf en het stro scheidt in één enkele operatie. Met die machine wint hij nog dat jaar de eerste prijs op de Royal Agricultural Show in Norwich. Dankzij die erkenning kent het bedrijf een snelle groei en komen zijn beide zonen hun vader al snel vervoegen, James nog datzelfde jaar en Henry in 1853. Het grote succes had ook nog andere gevolgen, de kleine werkplaats werd al snel te klein en daarom moest de zaak in 1855 overgebracht worden naar een groter pand. Van de verhuis werd geprofiteerd om ook de bedrijfsnaam te veranderen in Britannia Iron Works. Want de oude Marshall had grootse plannen en daarbij paste die ´patriottische´naam perfect. ´Britannia rules the waves´was in die tijd geen loos begrip! Marshall bleef dan ook niet bij de pakken zitten want amper een jaar later breidt hij de activiteiten uit naar stoomkracht.
Stoommachines en locomobielen
Naast de dorsmachines werden er namelijk vanaf 1861 ook stoomketels, verplaatsbare en stationaire stoommachines en stoomlocomobielen gebouwd. Domper op het succes dat jaar was het schielijk overlijden van de stichter William Marshall op de leeftijd van amper 49 jaar. Een jaar later vormen zijn zonen (ter nagedachtenis van hun vader?) de Britannia Works om tot de naamloze vennootschap William Marshall, Sons and Co. Ltd. Naast de productie van dorsmachines specialiseerden ze zich in allerlei door stoom aangedreven machines maar ze waren niet te vies om elke machinebouwkundige uitdaging aan te gaan. Een groot deel van de geproduceerde stoommachines werd uitgevoerd naar de vroegere overzeese Britse gebieden zoals Australië, India en Canada. Die machines waren uitgerust met de zogeheten ´Colonial boilers´ stoomketels met een afwijkende bouw van de vlamkast en een langer rooster zodat ook grotere stukken hout i.p.v. kleine blokken als brandstof konden gebruikt worden. Vanaf 1870 wordt het productgamma uitgebreid met stoomwalsen en zelfs machines voor de verwerking van thee. De bedrijfsgebouwen moesten dan ook regelmatig uitgebreid worden zodat rond de eeuwwisseling de bebouwde oppervlakte al bijna 20 hectaren besloeg. Ook het personeelsbestand bleef alsmaar groeien en bedroeg in die periode ongeveer 3600 werknemers. Tot bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog bleven dorsmachines en stoommachines de belangrijkste producten. Het hoogtepunt van de productie lag in 1913, tot dan had het bedrijf al 1300 stoommachines gebouwd. In het begin van de twintigste eeuw werden een aantal nieuwe producten ontwikkeld zoals industriële schaapscheermachines en zelfs baggermachines voor goudmijnen. Om de concurrentie aan te gaan met de Amerikaanse prairietractoren besloot Marshall, naast het gamma stoomtrekkers en locomobielen, ook een zware trekker met interne verbrandingsmotor te ontwikkelen. Het eerste prototype kwam er al in 1907, het was een trekker die uitgerust was met een tweecilindermotor met een vermogen van 30 pk. In 1908 werd de trekker voorgesteld op de Royal Smithfield show en vanaf dan ging het vlug. Twee jaar later bestond het gamma al uit 5 verschillende modellen met zowel twee- als viercilindermotoren. De trekkers werden net als de stoommachines ´Colonial´genoemd en liepen op ruwe petroleum. Ze werden vooral uitgevoerd naar Australië, Canada en zelfs Rusland. Tegen 1914 waren er in totaal al 300 gebouwd. Toen was het mooie liedje echter uit want tijdens de eerste wereldoorlog moet het bedrijf voor de oorlogsindustrie werken. Zo werden in die periode honderden tanks en infanterievoertuigen gebouwd maar blijkbaar ook geschutskoepels voor oorlogsschepen, artilleriegranaten, ontstekers, munitiekisten en onderstellen voor kanonnen. Tegen het einde van jaren twintig en begin jaren dertig lieten de gevolgen van de economische recessie zich voelen en de verkoop van stoommachines en trekkers bereikte een dieptepunt. Ondertussen werd de Britse markt overspoeld door vooral goedkope Amerikaanse trekkers, die eveneens bijdroegen tot de terugval.
Eerste dieseltractor in 1930
Marshall moest vechten om te overleven maar kon, niettegenstaande de financiële problemen toch in 1930 zijn eerste dieseltrekker, serie E, model 18/30 introduceren. De trekker was uitgerust met een liggende een-cilinder tweetakt dieselmotor en thermo-syphonkoeling. De 18/30 trekker werd geen groot succes omdat hij in vergelijking met de concurrenten veel te duur maar waarschijnlijk ook veel te zwaar was. Enkele jaren later wordt de 15/30 geïntroduceerd, een lichtere uitvoering van de 18/30. In tegenstelling tot de trekkers van andere merken met gloeikoptractoren zoals Lanz en HSCS die een gloeikop nodig hadden om te starten werd de 15/30 gestart door middel van een gloeipapiertje dat in een houder werd gestopt die direct op de verbrandingskamer zat. In 1935 moet het bedrijf van de ondergang gered worden door een financiële injectie van T.W. Ward & Co. uit Sheffield. De stoommachineproductie die toch op zijn laatste benen liep, werd echter opgedoekt om nog uitsluitend tractoren en dieselmotoren te gaan produceren In 1936 wordt de 12/20 geïntroduceerd met als standaardkleur groen maar in 1938, na enkele verbeteringen, wordt hij omgedoopt tot M. Toch waren de legendarische Field Marshall trekkers populair bij loondorsers, vooral dan omdat ze zeer zuinig waren. Grote loonondernemingen kochten meestal hun volledige Marshall combinatie, dus niet alleen de trekkers maar ook de dorsmachine. Tijdens de tweede wereldoorlog moet het bedrijf opnieuw voor de oorlogsindustrie werken en worden er o.a. kleine onderzeeërs gebouwd naast ander militair tuig. Bij het einde van de oorlog in 1945 wordt de M trekker opgevolgd door de Serie I. Vanaf dan worden ze ook aangeduid als ´Field Marshalls´.De trekkers van de Serie I oogden zeer modern maar de techniek was grotendeels dezelfde gebleven als deze van de M. In 1947 wordt de Marshall Serie II geïntroduceerd, deze trekkers hebben meer motorvermogen en de transmissie werd verstevigd. In 1952 wordt de serie III uitgebracht en de groene kleur vervangen door oranje. Vanaf 1955 worden zware zescilinder trekkers gebouwd met een vermogen van 70 pk. Het bedrijf kreeg het echter steeds moeilijker om te overleven. Daarom werd in 1981 de trekkerproductie van British Leyland overgenomen en verkocht onder de merknaam Marshal. Ook dat liedje duurde niet lang want midden jaren tachtig was het definitief gedaan met de trekkerproductie bij Marshall.
De Colonial F
De Colonial F werd gebouwd van 1908 tot 1910. Het was de eerste landbouwtrekker van Marshall met interne verbrandingsmotor. Bijna alle Colonial trekkers zijn verkocht in het buitenland, vooral als prairietrekker in Canada als trekker voor de suikerriet-en katoenoogst in Australië. Deze Class F trekker uit 1910 heeft een vermogen van 60/70 pk aan het vliegwiel. Hij werd aangedreven door een viercilinder Marshall kerosinemotor en had 2 versnellingen. Vergeleken met andere Britse trekkers zoals bijv de Ivel en de Saunderson was dit een zeer sterke trekker. Deze Marshall Colonial F werd toevallig ontdekt in Benalle in Victoria/Australië waar hij jaren op een erf stond te verkommeren. Het ´wrak´ werd in 1982 door Marshall & Sons terug naar Engeland gehaald waar deze toch wel historische trekker in al zijn glorie werd hersteld. De huidige eigenaar, Robert Crawford, neemt met de Colonial F regelmatig deel aan allerhande manifestaties in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. De kans dat je hem op het Europese vasteland zult tegenkomen is uiterst zeldzaam
Frans Vanbaelen
Technische gegevens
Merk Marshall
Type Colonial F
Motor Marshall
Aantal cil. 4
Vermogen (pk) 60/70 pk
Brandstof petroleum
Koeling water
Aantal versnellingen 2
Herkomst Groot-Brittannië
Bouwjaar 1910
Eigenaar Robert Crawford