Gloeikoptrekkers made in Italy Deel 1
Tractoren met een gloeikop- of semi-dieselmotor als je wil, waren vanaf het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw populair op het Europese platteland. In Groot-Brittannië - nochtans het land waar de gloeikopmotor werd uitgevonden, konden de fabrikanten ze niet eens aan de straatstenen kwijt. Ook in de Verenigde Staten waar brandstof zoals benzine en petroleum spotgoedkoop was konden de boeren niet ‘warm gemaakt’ worden voor een trekker met gloeikopmotor.
Dit in tegenstelling tot het Europese vasteland waar de boeren wel voor een gloeikoptrekker kozen vanwege hun betrouwbaarheid . De gloeikopmotor had namelijk slechts één enkele grote cilinder en geen elektrische installatie wat betekende dat er weinig elektrische storingen konden optreden. Het grootste voordeel was nochtans dat ze bijna op elke vloeibare brandstof konden lopen met inbegrip van koolteerolie, diesel, paraffine, gebruikte smeerolie of zelfs plantaardige olie en levertraan. Vooraleer de Italiaanse gloeikoptrekkers in de kijker te plaatsen beginnen we met wat algemeenheden over de oorsprong van de gloeikopmotor en zijn gebruik.
De eerste gloeikopmotoren
Gerbert Akroyd Stuart, een Britse uitvinder, ontwierp zijn gloeikopmotor eind 19e eeuw. De eerste prototypes werden gebouwd in 1886. De eveneens Engelse motorenfabrikant Richard Hornsby & Sons uit Grantham begon de productie van gloeikopmotoren in 1891 als de "Hornsby Akroyd Patent Oil Engine”. Deze motoren werkten volgens het viertakt principe. De eerste locomobiel met gloeikopmotor kwam ook uit de Hornsby fabriek en werd daar vanaf 1896 gebouwd. Hij was uitgerust met een Hornsby-Akroyd gloeikopmotor van 10 pk. Richard Hornsby bouwde ook de eerste rupstrekker. Voor dit doel werd in 1905 een tractor met gloeikopmotor uitgerust met rupsen. In de Verenigde Staten waren het twee Duitse immigranten Mietz en Weiss die de Akroyd Stuart motor perfectioneerden en ombouwden tot tweetaktmotor. Al in 1903, dus nog tijdens het tsaristisch bewind, bouwde het Russische bedrijf van Yakov Mamin de eerste gloeikopmotoren en in 1912 werden hun eerste landbouwtractoren met gloeikopmotor geproduceerd. In hetzelfde jaar begon het Zweedse bedrijf JV Svensons Motorfabrik in Augustendal motorploegen met gloeikopmotoren te produceren. Een andere Zweedse fabrikant, Munktells Mekaniska Värkstads AB, in Eskilstuna kwam in 1913 met een grote tweecilinder gloeikoptrekker op de markt. De eerste Lanz Bulldog, de Lanz HL, was pas beschikbaar vanaf 1921.
Begin 20e eeuw hadden de gloeikopmotoren hun hoogtepunt van populariteit bereikt en werden ze geproduceerd door honderden fabrikanten. Dat was ook de periode waarin de elektriciteitsproductie een hoge vlucht nam en gloeikopmotoren werden gebruikt om de generatoren aan te drijven. Zweden was een belangrijke afzetmarkt van gloeikopmotoren, die werden wel hoofdzakelijk gebruikt in de visserij. Er waren trouwens in Zweden meer dan 70 fabrikanten die in 1920 ongeveer 80 procent van de markt in handen hadden.
Eerst stationair aandrijfwerk
De tractor met gloeikopmotor kon natuurlijk evengoed op het veld worden ingezet, maar werd voornamelijk voor het stationaire aandrijfwerk gebruikt. Het grootste nadeel was wel de omslachtige startprocedure. Het duurde minstens 10 tot 20 minuten (afhankelijk van de buitentemperatuur) vooraleer men aan het werk kon gaan en waarna men de motor (of trekker) ook onafgebroken liet draaien. Bij het aanslaan van de motor kon deze zowel vooruit als achteruit lopen. Vanzelfsprekend gebeurden hierdoor de nodige ongelukken. Ook voor brandgevaar was het steeds opletten met dit type motor.
De ontsteking gebeurde immers niet door een startmotor, maar door het verhitten van de cilinderkop door middel van een benzine-of gasbrander. Zodra de kop voldoende verhit was – gloeiend dus vandaar de naam- werd door rustig te draaien aan het vliegwiel brandstof in de cilinder gepompt. Met vervolgens een flinke ruk aan een van de vliegwielen draaide men de zuiger tegen de compressie aan waardoor men een explosie kreeg, het signaal dat de motor gestart was. Bij de Lanz en Ursus trekkers kon het stuurwiel afgenomen worden en in het vliegwiel gestoken waardoor men meer kracht kon uitoefenen. Voordat de motor op toeren kwam moest eerst het stuurwiel uit het vliegwiel genomen worden anders kon het weggeslingerd worden.
Gloeikopmotoren waren altijd ééncilindermotoren die meestal liggend waren gemonteerd. Doorgaans waren ze uiterst krachtig, toch zeker in verhouding tot de destijds gebruikte tractoren. Op zich was de techniek van de gloeikopmotor zeer eenvoudig wat natuurlijk de betrouwbaarheid bevorderde en de populariteit verklaarde. Elke loonwerker of boer kon zelf aan zo'n tractor sleutelen.
Het is dus goed te begrijpen dat de meeste loondorsers destijds met een tractor met gloeikopmotor werkten. Bovendien en zeker ook belangrijk was dat deze trekkers op de goedkoopste brandstoffen liepen, koolteerolie, diesel, paraffine, smeerolie,….
Maar mede door de opkomst van de moderne dieselviertaktmotoren die je met een druk op de knop middels een elektrische startmotor kon starten, is de gloeikopmotor in de jaren vijftig snel verdwenen. Veel grote fabrikanten die te lang bleven vasthouden aan het gloeikopprincipe hebben dit met schade en schande ondervonden..
Italianen nemen het voortouw
Over de Italianen heeft iedereen zo wat een mening maar dat ze destijds op technisch vlak bij de tijd waren mag gerust gesteld worden. Hoewel verschillende Italiaanse fabrikanten al een gloeikopmotor hadden ontwikkeld werd de eerste Italiaanse gloeikoptractor pas in 1924 gebouwd door Bubba. Nadien volgden een resem andere fabrikanten als Breda, Italtractor, OMP, Deganello, Landini, OM en Pietro Orsi als meest bekenden. Natuurlijk werd er door sommige Italiaanse fabrikanten ‘leentjebuur’ gespeeld maar dat deed destijds iedereen. Met een tiental fabrikanten van gloeikoptrekkers voerde Italië zelfs het peloton aan wat aantal merken betrof.
BUBBA
Pietro Bubba werkte eind 19e eeuw als loondorser in de wijde omgeving van Santimento, een dorp in de Po vlakte op een tiental kilometer van Piacenza. Thuis had hij een kleine werkplaats waar alle herstellingen werden uitgevoerd. In het stille seizoen herstelde en fabriceerde hij ook kleine landbouwwerktuigen met de hulp van zijn drie zonen Federico, Salvatore en Artemio. In 1896 ontwerpen zij de eerste dorsmachine voor het dorsen van kleine zaden. In de jaren die volgden concentreerde Bubba zich verder in de productie van dorsmachines en persen en de ontwikkeling van stationaire motoren op benzine en petroleum. In 1919 werd het bedrijf officieel opgericht als "Pietro Bubba & Co. Zij behoorden toen al tot het clubje van bekende Italiaanse fabrikanten als Breda, Orsi en Casali.
De trekker activiteiten beginnen geleidelijk met het herstel van Amerikaanse tractoren die door de Italiaanse staat werden aangekocht en die werden gebruikt voor het bewerken van de Italiaanse akkers. Hiervoor werden vooral militairen en mindervalide ongeschoolde arbeiders ingezet. Het zwakke punt bij die tractoren was de Otto petroleummotor. Die was te ingewikkeld om bediend te worden door ongeschoolde arbeiders. Begin jaren twintig werden deze tractoren dan ook verkocht aan de particuliere sector. Ook Bubba kon een aantal van deze trekkers kopen, hoofdzakelijk Case 12-25 en 20-40 modellen.
Ulisse Bubba, zoon van Federico, was net afgestudeerd aan de technische hogeschool in Turijn. Als eindwerk had Ulisse een eencilinder gloeikopmotor ontwikkeld waarvan twee prototypen werden uitgetest op het frame van een locomobiel. Het derde en vierde prototype van zijn gloeikopmotor werd met succes gemonteerd op het (ingekorte) frame van de Amerikaanse Case 12-25 en 20-40 trekkers. De trekkers werden in mei 1924 geïntroduceerd op de landbouwbeurs in Ferrara als UTC3 en UTC4 en waren ze ook de eerste Italiaanse trekkers met gloeikopmotor. De U stond voor Ulisse, de T voor Tractor en de C voor Case. De trekkers werden enthousiast onthaald waardoor Bubba in no time door zijn voorraad Case trekkers zat. Bubba had dat enigszins verwacht want ondertussen hadden ze een eigen trekker ontwikkeld. Dat was de UTB3 (met de B van Bubba) die in 1926 werd geïntroduceerd. De UTB3 was opgebouwd rond een driehoekig gietijzeren frame en het uiterlijk had veel weg van de Lanz HL12 uit 1921.Bij Lanz noemden ze deze trekker dan ook een schaamteloze kopie. De gloeikopmotor van 11.756 cc had een vermogen van 10/20 pk, verdampingskoeling en een transmissie met twee versnellingen vooruit en één achteruit. In 1929, bouwt het bedrijf de prototypes van de UT2 en UT3 (Ulisse Tractor 2 en 3) waarbij laatstgenoemde een verbeterde versie was van de UTB3 met een vermogen van 25 pk. Geplaagd door financiële problemen kwam de UT2 trekker echter niet verder dan het prototypestadium. Naast de UTB3 trekker werd ook de UT5 geïntroduceerd, deze trekker was uitgerust met de grootste en krachtigste gloeikopmotor ooit gebouwd. Hij had een inhoud van 23 liter en een vermogen van 50 pk. De gloeikopmotor ontstond door het samenvoegen van twee eencilinder gloeikopmotoren van de UT3.
De economische crisis van 1929-30 treft ook Bubba en op 5 april 1930 wordt het bedrijf overgenomen door Luigi Lodigiani, een familielid van Bubba. De bedrijfsnaam wordt veranderd in Bubba s.a. met Lodigiani als grote baas. Van het oude bedrijf bleven alleen Federico ,Ulisse en Artemio in dienst. Tussen 1934-1935 introduceerde het bedrijf twee nieuwe modellen, de UT4 en UT6 en hun respectievelijk afgeleide modellen, de transportversie ‘US’ en de industrie uitvoering ‘UF’. Het type UT4 met zijn 15,380 liter
motor (met een 260 x 290 mm boring x slag) was de trekker met de grootste eencilinder gloeikopmotor die ooit werd gebouwd. De UT6, de kleinere versie van de UT4, vormde in 1937 de basis voor de C35 rupstractor. Dit was de laatste door Ulisse ontwikkelde trekker die dat jaar samen met zijn vader Federico het bedrijf verliet. In 1938 introduceerde Bubba S.A. de Ariete met een vermogen van 37/45 pk, de eerste Bubba trekker die niet door Ulisse maar door de ingenieurs Emmanueli en Bissolati werd ontworpen. In 1943 werd de D42 uitgebracht, een trekker met 42 pk, het was een opgewaardeerde versie van de Ariete. De trekker had echter weinig succes en dat was hoofdzakelijk te wijten aan de oorlog. Ook de Centauro rupstrekker met 45/55 pk kwam het gamma vervoegen. In 1950 introduceerde Bubba de LO5 wieltrekker van 45 pk, hun laatste trekker met gloeikopmotor. Het bedrijf ontwierp ook de LO6, een rupstrekker die nooit werd geproduceerd. In1954 wordt Bubba getransformeerd tot Arbos-Bubba en in 1956 Arbos Het begin van het einde, want in 1964 wordt Bubba overgenomen door het Amerikaans bedrijf White. Van de Bubba gloeikoptrekkers werden er minstens 3.000 exemplaren gebouwd.
ITALTRACTOR en OMP
Ulisse Bubba was zonder twijfel de meest productieve Italiaanse ontwikkelaar van
gloeikopmotoren. Toen hij in 1938 de Bubba S.A met slaande deuren verliet was dat een gevoelige aderlating voor het bedrijf. Ulisse ontwierp tot in 1936 praktisch alle
gloeikoptrekkers bij Bubba en was het brein achter de Bubba gloeikopmotoren. Deze motoren werden verkocht als stationaire motor voor het aandrijven van allerlei machines, als locomobiel of ingebouwd in diverse tractoren ter vervanging van de oorspronkelijke benzinemotoren. In 1926 ontwerpt hij zijn eigen tractor, de UTB3 gevolgd door de UT2, UT5,UT4, UT6 en de rupstrekker C35. Na zijn vertrek bij Bubba bracht hij een tijd lang in Afrika door waar hij de gelegenheid had om zijn onderzoek naar het gebruik van uiteenlopende brandstoffen voor gloeikopmotoren verder te zetten. In 1939 keerde hij terug naar Santimento waar hij de 'Ing. Ulisse Bubba Officine Meccaniche in Rottofreno’ opricht.
Hier bouwt hij, voortbouwend op zijn laatste ervaringen, een zeer innovatieve tractor met de initialen UBI. Op 4 mei 1939 vroeg en verkreeg hij van de regering de vergunning voor de bouw van 10 exemplaren per jaar van dit type trekker. De gloeikopmotor is van een nieuw type met een boring van 320 mm en een slag van 250 mm en vier versnellingen. In de volgende drie jaar worden twintig tractoren gebouwd, afgeleide versies van de UBI met de naam "Ursus" (niets te maken met de Poolse ursus) . Het zijn moderne trekkers, in wielversie en rupsuitvoering met een vermogen van 45 pk in de wielversie en 55 pk voor de rupsversie. Ondertussen, op 12 juli 1941, richt hij het bedrijf "Italtractor" op waarvan de bedrijfszetel in 1942 overgebracht wordt naar Voghera. Tijdens de oorlog blijft hij mondjesmaat tractoren produceren maar het bedrijf draait grotendeels op de productie van militair materiaal. Na de oorlog keert Ulisse terug naar Santimento, waar hij een andere trekker ontwerpt, de Agreste, een rupstrekker met groot potentieel. De trekker ontwikkelde 5 pk meer door de slag van de motor te verhogen met 20 mm. Die Agreste trekt de aandacht van OMP, Het is een industriële groep die o.a. spoorwegmateriaal bouwt maar hun productie willen diversifiëren. In de zomer van 1952 verkoopt Ulisse Bubba alle productierechten aan OMP. De trekkers van OMP waren van goede kwaliteit, zowel wat afwerking als gebruikte materialen betrof. In vergelijking met Italtractor was de neus niet langer plat en van gietijzer maar afgerond en uit plaatstaal. Van de Ursus trekker werden er door Italtractor en OMP samen ongeveer 800 exemplaren gebouwd.
In 1954-1955 werkt Ulisse Bubba samen met trekkerfabrikant ‘Orsi’ uit Tortona aan de ontwikkeling van een nieuwe trekker met gloeikopmotor met een vermogen van 25 pk
In 1956 keert Ulysses Bubba terug naar zijn bedrijf in Santimento, waar hij nog steeds de mogelijkheid vindt om nieuwe dingen te ontwerpen en te bouwen. Het tijdperk van de gloeikop is ook voor Bubba voorbij. Hij ontwerpt een tractor met een dieselmotor van 20 pk waarvan slechts een prototype wordt gebouwd.. Het is een van zijn laatste realisaties.
Ulisse Bubba overlijdt op 11 december 1976 op zijn 78e verjaardag.
ORSI
Pietro Orsi begint in 1881 een ijzerwinkel annex smederij in Tortona in de Piëmont en zoals veel kleine Italiaanse bedrijven hersteld en fabriceert hij daar kleine landbouwwerktuigen zoals schoppen en zeisen maar de productie wordt algauw uitgebreid met eggen en ploegen. In 1901 komt zijn dan 19-jarige zoon Giuseppe in de zaak. In 1902 wordt de eerste stropers gebouwd vervolgens de eerste dorsmachine in 1903. In 1907 volgt de eerste stoomlocomobiel waarmee al de machines in de werkplaats worden aangedreven.
Pietro Orsi sterft onverwacht in 1911 Giuseppe is dan 29 jaar en moet noodgedwongen de leiding van de kleine onderneming in handen nemen. Net dat jaar werd Orsi bekroond met een gouden medaille op de Internationale tentoonstelling van Richmond in Groot-Brittannië. Midden jaren twintig is Orsi een gerenommeerd bedrijf op het gebied van stropersen en maaidorsers. Er werken dan 120 werknemers die ongeveer 60 maaidorsers per jaar bouwen. Ondertussen is ook Luigi, de zoon van Giuseppe Orsi in het bedrijf gekomen. Hij is afgestudeerd in Turijn als ingenieur en houdt zich hoofdzakelijk bezig met de ontwikkeling van een landbouwtrekker. De eerste trekker wordt in 1931 geïntroduceerd, hij was uitgerust met een gloeikopmotor met een inhoud van 10.340 cc en een vermogen van 32 pk bij 560 t/min. In 1933 uitgebreid met een 35-40-model met enkele verbeteringen, zoals de dubbele radiator en een nieuwe versnellingshendel. In 1934 wordt een 40/45 pk-model geïntroduceerd, de Super-Orsi. Op basis van deze trekker worden alle volgende modellen van Orsi gebouwd en dit tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. In 1938 wordt een rupstrekker aangekondigd maar het prototype wordt pas in 1940 geïntroduceerd. Deze trekker was uitgerust met een Super 50 motor. Er worden enkele exemplaren gebouwd die echter nooit op de markt gebracht werden omdat ondertussen de tweede wereldoorlog was losgebarsten en de fabriek werd ingeschakeld in de oorlogsproductie. In 1939 wordt ook de Artiglio geïntroduceerd met een gloeikopmotor met een inhoud van ’slechts‘ 7.222 cc en 30 pk. De trekker wordt na de oorlog opnieuw gebouwd tot in 1952. Na de dood van Giuseppe Orsi in1948 wordt de onderneming verdergezet door zijn echtgenote Apollonia, zijn zoon (en gedoodverfde opvolger) Luigi was op een tragische manier verdwenen in 1936.
In 1950 wordt de wieltrekker Argo uitgebracht, gevolgd in 1953 door de Anteo rupstrekker. Beiden zijn uitgerust met een gloeikopmotor met een inhoud van 11277 cc en een vermogen van 50 pk. In de periode 1951-1954 deed de familie beroep op de ingenieur Ulisse Bubba, die zijn sporen had verdiend bij Bubba Trattori, het bedrijf van zijn vader. Bij Orsi kreeg hij de opdracht om een nieuwe trekker te ontwerpen. Het werd de Astore, een gloeikoptractor met een vermogen van 25 pk, technisch ver vooruit en met een modern uiterlijk. Het was misschien wel de meest moderne gloeikoptrekker ooit gebouwd. Het ontwerp viel echter niet in de smaak bij de bedrijfsleiding, er werden amper 50 exemplaren van de trekker gebouwd en daarna afgevoerd. De techniek van de Astore diende wel als basis voor de verdere ontwikkeling van de modellen O25 en O35. De wieltrekkers waren wel de laatste trekkers van Orsi met een gloeikopmotor. De O35 werd gebouwd vanaf 1959 maar de productie eindigde pas in 1962. In 1964 valt definitief het doek voor Orsi.