Wat gebeurt er als twee jonge boerenzonen elkaar tijdens hun studie aan de universiteit ontmoeten? Het antwoord is zeer eenvoudig: die bouwen toch gewoon een tractor! Dit is het fascinerende verhaal van trekkerfabrikant Hart-Parr dat zich afspeelde rond de eeuwwisseling van vorige eeuw ergens ver weg op het Amerikaanse platteland
Er waren eens twee boerenzonen…
Charles W.Hart en Charles H. Parr waren twee jonge boerenzonen uit de Mid-West, één van de belangrijkste landbouwgebieden in Noord-Amerika. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst aan de universiteit van Wisconsin waar beiden voor ingenieur studeerden. Voor hun eindwerk ontwikkelden ze samen een motor met inwendige verbranding. Hun gemeenschappelijke interesse maakte van hen ook vrienden voor het leven. Na hun studies en met wat geleend geld besloten beiden in Madison een kleine werkplaats op te richten voor de bouw van stationaire verbrandingsmotoren. Tussen 1896 en 1900 zouden er niet minder dan 1.200 van deze motoren gebouwd worden. Door het grote succes was er echter een tekort aan capaciteit in de werkplaats, daarom besloten beide partners een nieuwe fabriek op te richten en vers kapitaal aan te trekken. Bovendien wou Hart ook een ‘traction engine’, een ‘trekmachine’ bouwen waarmee kon geploegd worden. Omdat de geldschieters in Madison niet over de brug wilden komen besloten ze hun zaak te verhuizen naar Charles City, de geboorteplaats van Charles Hart. De vader van Hart had daar namelijk enkele lokale zakenmensen gevonden die het benodigde geld op tafel wilden leggen en al juni 1901 werd het nieuwe bedrijf, de Hart-Parr Tractor Works opgericht. De bouw van de fabriek voor de productie van ‘gasoline traction engines’ ging een maand later van start. Deze fabriek was de eerste in Amerika die uitsluitend voor de productie van landbouwtrekkers werd gebouwd. Hun eerste trekker, de Hart-Parr N°1 of Model 17-30, met serienummer 1205 was klaar in de herfst van 1901 en werd het jaar daarop verkocht aan een landbouwer uit Clear Lake, Iowa. De trekker was uitgerust met een horizontale oliegekoelde tweecilinder benzinemotor met een boring van 229 mm en een slag van 330 mm en een vermogen van 30 pk. De volgende 12 jaar wisselde de trekker regelmatig van eigenaar tot hij uiteindelijk rond 1920 op schroothoop is beland. De Hart-Parr N° 2 of Model 22-40, werd in de zomer van 1902 gebouwd met talrijke verbeteringen t.o.v. het eerste exemplaar. Het was de eerste trekker met de karakteristieke schoorsteen en ‘kunstmatige trek’ koeling (de uitlaatgassen van de motor kwamen uit op de bovenkant van de radiator waardoor er door de snel opstijgende uitlaatgassen onderdruk ontstond die de buitenlucht door de radiator naar boven zoog).Deze trekker werd in 1903 verkocht aan een landbouwer uit Zuid-Dakota voor 1.800 dollar. In 1908 werd de motorcompressie verhoogd en werd de trekker als Model 22-45 verkocht. Ook het type N° 3 of 15-30, gebouwd van 1903 tot 1911, onderging verschillende verbeteringen, hij stond model voor de volgende generatie trekkers. Ook deze trekker was uitgerust met een oliegekoelde tweecilinder benzinemotor maar wel met een grotere inhoud. Bij de eerste modellen van dit type was het een liggende motor maar dat bleek geen succes. Van dit type werden er slechts 13 stuks gebouwd, de latere versies hadden een staande (verticale) motor. In 1911 werd de trekker vervangen door het type 20-40, een verbeterde versie van de N° 2 uit 1902 en het eerste gestandaardiseerde model want de vorige werden allemaal stuk voor stuk met de hand gemaakt.
Benzinemotor verliest terrein, petroleummotor neemt over
Tot 1904 werden er bij Hart-Parr uitsluitend benzinemotoren gebouwd. Dat veranderde echter door hun uitvinding van de dubbele petroleumcarburator. Dat kwam goed uit want door de snelgroeiende automobielsector werd benzine duur. Zuivere petroleum (of kerosine) had wel het nadeel dat de motor ging kloppen (pingelen). Hart-Parr loste dit op door water in de cilinders te injecteren. Tegelijkertijd introduceerde het bedrijf ook de magneto-ontsteking.
Vanaf dat jaar werd de productie van benzine (stationaire)motoren langzaam afgebouwd en in 1908 volledig gestopt.
Een van de grootste successen van Hart-Parr was ongetwijfeld de 30-60 die niet voor niets de ‘Old Reliable’ of ‘de ouwe betrouwbare’ werd genoemd. Het was een opgewaardeerde versie van de 22-45 en was uitgerust met een oliegekoelde tweecilindermotor met een inhoud van ruim 38 liter, een boring van 245 mm en een slag van 381 mm. Het vermogen aan de trekstang bedroeg 30 pk en 60 pk aan de riemschijf. De trekker werd op benzine gestart maar eenmaal op
temperatuur werd overgeschakeld op petroleum. Het was een zeer populaire trekker die zowel voor het dorsen als ploegwerk werd ingezet. Het eerste jaar (1907) werden er niet minder dan 205 stuks gebouwd. Indrukwekkend aantal als men weet dat in de periode 1901 tot 1906 niet eens 400 trekkers werden gebouwd. In 1907 werd ook voor de eerste keer gewag gemaakt van een ‘tractor’, voordien had men altijd van een ‘traction engine’ gesproken. Het was namelijk Walt Williams, sales manager sinds 1905, die voor het eerst dit nieuwe woord in de reclamefolders gebruikte. De term werd later door alle trekkerfabrikanten geadopteerd. De Hart-Parr 30-60 was in productie van 1907 tot 1918 en er werden niet minder dan 3.445 exemplaren gebouwd. Niettegenstaande dit grote aantal zijn er niet zoveel exemplaren bewaard gebleven, hoop en al een honderdtal waarvan ook enkele exemplaren in Europa. Veel van deze trekkers werden namelijk wegens een tekort aan staal, tijdens de tweede wereldoorlog tot schroot vermalen, in de hoogovens gesmolten en het staal opnieuw gebruikt voor de productie van vrachtwagens, tanks en ander oorlogsmateriaal! Gesterkt door het succes van de 30-60 ontwikkelde Hart-Parr een nog zwaardere trekker, de 40-80 die tussen 1908 en 1914 werd gebouwd. Deze 14 ton zware mastodont was uitgerust met een oliegekoelde viercilindermotor en had 2 voorwaartse versnellingen. De trekker was echter veel te groot en te gecompliceerd voor de gemiddelde gebruiker waardoor er ook slechts 10 stuks werden gebouwd. Het kon echter nog groter, rond 1910 bereikte de ontginning van de prairie zijn hoogtepunt waardoor onder de fabrikanten een machtstrijd ontstond om toch maar de ‘grootste’ te hebben. Ook Hart-Parr speelde het spel mee en introduceerde zijn 60-100 trekker, een viercilinder die met gemak een 14-scharige ploeg of zelfs nog groter kon trekken in één gang. Om je een idee te geven van de afmetingen van deze trekker: de aandrijfwielen hadden een diameter van bijna 3 meter en de trekker woog een kleine 26 ton! Van deze trekker zouden er slechts een twaalftal gebouwd zijn, andere bronnen beweren zelfs dat de trekker nooit in productie ging en dat er slechts 2 prototypen werden gebouwd.
De opkomst van de kleine boerentrekker
In 1914 deed Hart-Parr een mislukte poging om een volledig nieuw type kleine tractor te bouwen: de ‘little devil’. Het was een lichte trekker met 2 voorwielen en slechts één achterwiel en een vermogen van 15-22 pk. De trekker bleek echter een echte ramp waardoor bijna alle verkochte trekkers door de fabrikant werden teruggehaald en vernietigd. In 1917 kwam met de 12-25 of ‘New Hart-Parr’ een nieuw model op de markt waarvan de brandstoftank boven op de radiator was gemonteerd. Na enkele verbeteringen te hebben ondergaan werd de tractor als Model 15-30A of kortweg ‘30’ verkocht. Hij basismodel bleef in productie tot in 1930. Van het eerste type uit 1917 zijn er slechts 10 bewaard gebleven. In 1926 begon de productie van de Hart-Parr 18-36, het was een zeer populaire lichtgewicht trekker die tijdens zijn productiejaren op talrijke punten werd verbeterd. Het standaard model was de 18-36 G die uitgerust was met een 2-cilinder motor en een transmissie met 2 versnellingen. In 1927 werd de 18-36 H geïntroduceerd één jaar later gevolgd door de 18-36 I. ook deze trekkers waren uitgerust met een 2-cilindermotor maar hadden een transmissie met 3 versnellingen. De trekkers bleven in productie tot in 1930. In 1927 werd ook de 28-50 geïntroduceerd. Dit model was uitgerust met een dwarsgeplaatste viercilinder motor, in feite 2 naast elkaar gemonteerde 12-24 motoren. Het was tevens ook de laatste ‘echte’ Hart-Parr trekker. In 1929 fuseerde de Hart-Parr Company namelijk met de Oliver Chilled Plow Works, de American Seeding Machine Company en Nichols & Shephard Company tot Oliver Farm Equipment Company die later uitgroeide tot de ‘Oliver Corporation’. Nog tijdens of net na de fusie werd de ‘Row Crop’ trekker geïntroduceerd, een tweecilinder die model stond voor de nieuwe lijn vier-en zescilindertrekkers van de nieuwe groep. De Oliver Corporation werd in 1960 op haar beurt overgenomen door de White Motor Company.
De 30-60
De bij dit artikel afgebeelde 30-60 werd in 1916 gebouwd. De eerste eigenaar was een landbouwer uit Noord-Iowa. Die heeft de trekker gebruikt tot midden jaren dertig waarna hij gedurende bijna dertig jaar heeft staan wegroesten. Vanaf de jaren zestig verwisselde de trekker verschillende keren van eigenaar tot hij in 2005 bij Lawrence Woolf in Noord- Ierland is aanbeland. Die is met de restauratie begonnen maar vooraleer die ten einde was is de man overleden. In 2007 is de trekker naar Zuid-Duitsland verhuisd. De familie Müller, die zelf ongeveer 120 oldtimers heeft waaronder een aantal Hart-Parr, heeft de 30-60 volledig gerestaureerd. Deze prachtige trekker is dan ook regelmatig te bewonderen op internationale oldtimermeetings.
Frans Vanbaelen