Stichters van deze fabriek zijn de uitvinders N.A.Otto en Ing. E. Langen, die in maart 1864 te Keulen een fabriek begonnen onder de naam "Otto & Co. Het was de eerste fabriek ter wereld die uitsluitend motoren maakte. In 1872 werd de fabriek uitgebreid en de naam gewijzigd in "Gasmotorenfabriek Deutz" A.G.
Otto 1832-1891
Met de door Otto ontwikkelde atmosferische motor werd het begin gemaakt van de wereldwijde motorisering. Na taaie volharding schiep Otto in 1876 de eerste vier-takt motor. In mei van dat jaar liep deze "Otto's neuer Motor" voor het eerst. Bij 180 omwentelingen per mfnuut leverde hij 3 pk en was hiermee de sterkste atmosferische motor van die tijd. Met de uitvinding van deze moderne verbrandingsmotor, waarbij het gasmengsel gecomprimeerd werd, en in de technische wetenschap bekend als "Otto proces", leidde Otto het gemotoriseerde tijdperk in.
Viertakt 0tto motor van 1876
Bij Deutz waren in 1898 reeds ca 30.000 motoren in Keulen gebouwd. Slechts een klein percentage hiervan vond zijn weg naar de landbouw.
Aan mobiele inzet van deze motoren werd nog niet gedacht omdat het gewicht ervan, in verhouding tot het vermogen te hoog was. Later toen de snellopende verbrandingsmotoren beschikbaar waren, die klein en licht waren, werd begonnen met de ontwikkeling van verplaatsbare motoren. Het geboorteland van de tractor is de Verenigde Staten. Hier werd ook de eerste Deutz tractor gebouwd.
In 1890 begonnen in Amerika verschillende konstrukteurs met de ontwikkeling van tractoren met benzinemotor. Zo ook het Amerikaanse dochter bedrijf van Deutz, in Philadelphia "Otto Gas Engine Works". In 1894 bouwde deze Deutz dochter een 26 pk tractor met benzine motor. Hiervan werden slechts 14 exemplaren gebouwd.
Otto Zugmachine uit 1894
Ook in Duitsland werd begin deze eeuw een begin gemaakt met de motorisering van de landbouw. Deutz vervaardigde in deze tijd een lokomobiel met spiritus-motor.
In 1907 experimenteerde Deutz met twee akker tractoren. De eerste, de "Deutzer ploeglokomobiel" was in feite een 2,80 meter lange ijzeren wagen met bestuurbare voorwielen en brede achtervelgen, die ongeveer eenmaal zo groot waren als de voorwielen. Deze ploeglokomobiel woog ongeveer 3 ton.
Ploeglocomotief uit 1907
Deze machine kon verscheidene werktuigen over het veld trekken, had een klein laadvlak en met de riemschijf kon het dors- en voedermachines aandrijven. Toch kon het, evenals zo vele andere landbouwmachines in die tijd, niet overtuigen. Minpunten waren vooral de slechte grip van de aandrijfwielen en het hoge brandstofverbruik.196 liter benzine bij 10 uur ploegarbeid. Bij natte grond kon slechts een kleine ploeg aangehangen worden omdat anders de ploeglokmobiel op het veld bleef steken. De motor leverde 25pk en was in feite te zwak.
De gecompliceerde Deutz 40 pk motorploeg uit 1907
De tweede akker tractor was een eveneens door Deutz in 1907 ontworpen vierwielaangedreven machine van 40 pk waarvan alle wielen bestuurbaar waren. Voor en achter waren aan een kabel hefbare meerscharige ploegen bevestigd. Om vastzitten te voorkomen had deze motorploeg een ingebouwd lier zodat de machine op eigen kracht zichzelf los kon trekken. Deze motorploeg was zeer gecompliceerd en slechts weinig exemplaren werden verkocht. Als gevolg van deze tegenslagen trok Deutz zich voor enige jaren uit de tractorenbouw terug. De tractor-fabricage herleefde weer toen Deutz aan het eind van de Eerste Wereldoorlog van het Duitse leger de opdracht kreeg om artillerie-trekkers te bouwen van 100 pk. Na de oorlog werd de produktie hiervan, in gewijzigde vorm, voortgezet. Men bracht deze trekker, nu met een 40 pk benzinemotor, als "Deutzer Trekker" op de markt voor de land- en bosbouw. Dit grote hoogwielige gevaarte, met een vier cylinder (staande) motor, was 6 km/u snel en was van een riemschijf voorzien. Het werd voornamelijk gebruikt voor transport doeleinden, voor gebruik in de akkerbouw was het in feite ongeschikt.
De 40 pk "Deutzer Trekker" uit 1919
Het door Rudolf Diesel (1858-13) ontwikkelde principe, (Dr. Diesel werkte vanaf 1890 met Deutz samen) de brandstof door hoge druk tot zelfontbranding te brengen, was in de loop van zo'n 25 jaar zo ver ontwikkeld dat het voor de aandrijving van landbouwmachines gebruikt kon worden. Zo bouwde Deutz in 1926 de MTH 222. Dit was de eerste Deutz diesel tractor met een 14 pk 1 cylinder liggende dieselmotor met verdampingskoeling. De MTH 222 was in feite een stationaire motor op wielen. Deze motor was reeds in grote getalen in de landbouw in gebruik als stationair motor en had zijn kwaliteiten bewezen. Met dit type begon bij Deutz de tractor fabricage op grote schaal.
Stationair motor op wielen, de MTH 222
De ingeslagen weg, tractoren met Deutz dieselmotoren produceren, werd vervolgd, en in 1929 kwam de MTZ serie op de markt. (De 120, 220 en 320) Deze tractoren hadden een liggende 2 cylinder vier-takt diesel motor, van respectievelijk 27, 30 en 36 pk, waarvan de MTZ 320 tot 1936 werd gebouwd. Vanwege zijn riemschijf kon dit type ook voor dorswerk worden ingezet. De motor met de cylinderkoppen naar de bestuurder gericht rustte op een stalen chassis. De zuigers plus drijfstangen konden aan de voorkant worden uitgenomen, zodat de cylinderkoppen konden blijven zitten. Het starten gebeurt met de "vliegwiel aanzetinrichting". Met behulp van een slinger wordt het vliegwiel eerst losgemaakt van de krukas, hierna wordt met dezelfde slinger het vliegwiel op snelheid gebracht. Nadat voldoende snelheid is bereikt (ongeveer 240 toeren) wordt het nu snel ronddraaiende vliegwiel weer met de krukas verbonden. De in het vliegwiel opgehoopte energie is voldoende om de compressie te overwinnen en de eerste ontstekingen tot stand te brengen. De aandrijving van de dwarsgeplaatste motor naar de versnellingsbak vindt plaats dmv een dubbele ketting. De MTZ tractoren hebben drie versnellingen. De MTZ 320 weegt zo'n 3.800 kg, max. snelheid 6,3 km/u. Toerental: 550-1000 omw/min. De werkelijke doorbraak bracht de Deutz F2M 315 "Stahlschlepper" uit 1933. Deze tractor had de zgn. blok-konstruktie (voorassteun, motor en versnellingsbak zijn tot een geheel gebouwd). De stahlschlepper (28 pk) had standaard een aftakas en een riemschijf.
De "Stahlschlepper" uit 1933
Met zwaardere motor werd de Stahlschlepper als F2M 417 uitgebracht met 35 pk en tenslotte ook als 50 pk F3M31-7/417. Dit type werd tot ver in de jaren veertig gebouwd. Voor de kleine en middelgrote bedrijven was een tractor van 30 pk vaak te zwaar en te duur. Deutz bouwde voor deze bedrijven de bekende "Elfer”, de 11 pk F1M414 "Bauernschlepper" was de eerste kleine tractor en heeft voor veel kleine bedrijven de mogelijkheid geboden te motoriseren. De Elfer was standaard uitgerust met riemschijf, aftakas en maaibalkaandrijving.
Deutz "Bauernschlepper" uit 1936. De Elfer
Na de oorlog werd in 1946 de produktie hervat. De water gekoelde Deutz tractoren werden vervangen door luchtgekoelde. De F1L514, 15 pk was de eerste luchtgekoelde Deutz tractor (1949). En hiermee begon in Keulen de massaproduktie van het welbekende merk met zijn luchtgekoelde tractoren.
Bron: Th de Brouwer.